Hoe lieflijk is Uw woning, Heer!
Hoe lieflijk is Uw woning, Heer!
1
|
Hoe lieflijk is Uw woning, Heer! ‘k Wens in Uw voorhoven te zijn. Mijn geest smacht naar Uw tegenwoordigheid, Mijn hart roept dit nu naar U uit. |
2
|
Bij Uw brandofferaltaar, Heer, En bij Uw reukofferaltaar, Vindt zelfs de kleine mus een huis, De zwaluw maakt haar nest daar klaar. |
3
|
Mens, klein en zwak zoals de mus, Vindt rust en woonplaats in Uw huis. Vertrouwend op het bloed van het altaar, Genietend van het reukwerk daar. |
4
|
Gezegend deze mensen zijn! Vertrouwen in U maakt hen sterk; Hoofdweg naar Sion baant zich door hun hart, De weg, soms zwaar, het deert hen niet. |
5
|
Trekken zij door het tranendal, Wordt het voor hen een levensbron. Bedekt door regens vol van zegeningen En Gods barmhartigheid straalt uit. |
6
|
Van kracht tot kracht gaan zij steeds voort, Het einddoel, Sion, voor Gods troon; Zij zoeken steeds Uzelf alleen, Uw zorg en Uw barmhartigheid. |
7
|
Heer, één dag in Uw voorhof zijn, Dat is mijn keus uit duizenden. ‘k Wil liever op Uw drempel staan, Dan bij de godlozen te zijn. |
8
|
U bent de zon, U bent het schild, U geeft genâ en heerlijkheid. Uw hele wezen, ja, Uzelf geheel, Is alles wat ik nodig heb. |
9
|
Het goede, dat onthoudt U niet, Aan hen die recht staan voor hun God. Gezegend is de mens die U vertrouwt Met gunst en goedertierenheid. |
Delete Comment
Are you sure you want to delete this comment?