Hoor het zegelied weergalmen

CB181 Cs23 D181 E181 R131 S85 T181
1
Hoor het zegelied weergalmen,
Lof zij het Lam;
Hoor hoe rijzen vreugdepsalmen,
Lof zij het Lam.
Tronen, machten voor Hem buigend,
Onze stem, Zijn lof betuigend.
Zing tot Hem, aanbid Hem juichend,
Lof zij het Lam.
2
Kom geslachten, volken, tongen,
Lof zij het Lam;
Van verlossing wordt gezongen,
Lof zij het Lam.
Laat uw zang ten hemel druisen,
Als de wat’ren machtig bruisen,
Uw aanbidding opwaarts rijzen,
Lof zij het Lam.
3
Harpen ruisen, stemmen schallen,
Lof zij het Lam;
Volheid van gena voor allen,
Lof zij het Lam.
Zondeslaven, maar Hij kocht ons,
Hulp’loos dwalend, maar Hij zocht ons.
Tot Zijn heerlijkheid bracht Hij ons,
Lof zij het Lam.
4
Zing, met harten vol verwachting,
Lof zij het Lam;
In verdrukking, in verachting,
Lof zij het Lam.
Hoogste vreugde nooit te doven,
Eeuwig, eeuwig Hem te loven.
Stijgt al ‘t aardse ver te boven,
Lof zij het Lam.