Heer, U kneedt mij naar Uw beeld

C604 CB839 D839 E839 F148 G839 K604 LSM239 P385 R568 S357 T839
1
Heer, U kneedt mij naar Uw beeld,
Bouw mij door Uw eigen hand,
Tot Uw vat, vol heerlijkheid,
Breng Uw huis in mij tot stand.
Heer, ik ben een mens van klei
En een nieuwe steen die leeft,
Heer, Uw vat wil ik nu zijn,
Tempel waar U Zich begeeft.
2
Heer, U maakte ons van klei,
Transformatie doet de rest;
Leven als het ware goud,
Ons tot edelstenen perst.
Door Uw opbouwwerk, o Heer,
Wordt Uw Bruid in ons gevormd,
Tot één Lichaam, één met U,
Dat Uw hart tevreden stelt.
3
Waar Uw hart zo naar verlangt
Is geen edelsteen alleen,
Maar in eenheid opgebouwd,
Voor Uw heerlijkheid en huis.
Dit, Uw hartsverlangen Heer,
Uw Gemeente opgericht.
Dat Uw rijke heerlijkheid
Uitstraalt als een heerlijk licht.
4
Niet een geestelijk persoon
Als een christen heel alleen,
Maar in eenheid in de Geest,
Toont Uw hart in iedereen.
Leden los, zonder elkaar,
Dan ontbreekt Uw aangezicht.
Maar Uw Lichaam opgebouwd
Heeft Gods volheid als het licht.
5
Bouw mij, Heer, met heiligen,
Sta niet toe: ‘wij op onszelf’.
Maar geheel volgens Uw plan,
Bind ons samen in Uzelf.
In ervaring vind ´k geen roem,
Noch de gaven zijn mijn trots.
Voor Uw bouwwerk geef ik al,
Met Uw heerlijkheid als rots.