O Heer Jezus, brood en wijn

B119 C181 CB227 D227 E227 G227 K181 P116 R308 S102 T227
1
O Heer Jezus, brood en wijn
Tonen ons Uw dood, o Heer.
Stilstaand bij Uw grote liefde,
Zien wij op Uw lijdensweg.
Brood en wijn, als twee symbolen,
U bent door de dood gegaan.
Dankbaar nu, in geest aanbiddend,
Geven wij ons lied aan U.
 
Heer, Uw lijdensbeker
Is voor ons een zegen.
Voor Uw liefde en verlossing
Geven wij U eer.
2
U vergoot Uw bloed in liefde,
U verzoent ons door genâ.
Nu niet meer door God veroordeeld,
Eeuwig voor Zijn aangezicht.
Gods rechtvaardigheid en glorie,
Zijn door U geheel voldaan.
Door Uw dood, zo overvloedig,
Wonen wij nu weer met God.
3
Door Uw dood scheurde de voorhang,
Open is de heil’gste plaats.
Grens en hindernis verbroken,
Staand voor de genadetroon.
Door Uw zegen en genade,
Vinden wij de rust in U.
Drinkend van het levend water,
Worden wij met God gevuld.
4
Wij, behouden door genade,
Priesters tot in eeuwigheid.
Dienstbaar zijnd’in heil’ge functie,
Deel aan al Gods heerlijkheid.
Wat een zegen en genade
Geeft U aan ons door Uw dood.
Wij gedenken U, Heer Jezus,
Tot de dag van Uw wederkomst.