1
Mijn Vader God, wanneer ik met verwond’ring,
De wereld zie, die U hebt voortgebracht,
De dingen groot en klein, ze zijn ontelbaar.
Heel het heelal getuigt van Uwe kracht.
De wereld zie, die U hebt voortgebracht,
De dingen groot en klein, ze zijn ontelbaar.
Heel het heelal getuigt van Uwe kracht.
Nu zingt mijn hele wezen lof tot U,
Hoe wonderlijk, zo groot bent U!
Dit is mijn lied tot U in eeuwigheid,
Hoe wonderlijk, zo groot bent U!
Hoe wonderlijk, zo groot bent U!
Dit is mijn lied tot U in eeuwigheid,
Hoe wonderlijk, zo groot bent U!
2
Als ik gedenk, dat U Uw eigen Zoon zond,
Waardoor ik nu geniet van Uw gena.
Doordat Hij stierf, zijn wij de nieuwe schepping,
Die nu Uw leven tot uitdrukking brengt.
Waardoor ik nu geniet van Uw gena.
Doordat Hij stierf, zijn wij de nieuwe schepping,
Die nu Uw leven tot uitdrukking brengt.
3
Deelnemers aan de zegen – als gemeente
Bezitten wij het godd’lijk leven nu.
Ik zie hoe zij gebouwd zijn tot Uw woonplaats,
Uw volheid wordt tot uitdrukking gebracht.
Bezitten wij het godd’lijk leven nu.
Ik zie hoe zij gebouwd zijn tot Uw woonplaats,
Uw volheid wordt tot uitdrukking gebracht.
4
Ik kijk reeds uit naar de eeuw van de volheid.
‘k Hoop deel te zijn van ’t Nieuw Jeruzalem,
De nieuwe aarde en de nieuwe hemel,
Een uitdrukking van alles wat U bent.
‘k Hoop deel te zijn van ’t Nieuw Jeruzalem,
De nieuwe aarde en de nieuwe hemel,
Een uitdrukking van alles wat U bent.
Delete Comment
Are you sure you want to delete this comment?