1
Gedenk hoe David zwoer,
Ik zal niet in mijn huis gaan,
Noch leggen mij te rust’,
Mijn ogen zullen niet slapen,
Tot U mijn Heer een woning hebt,
Een woning voor Uzelf.
De macht’ge God, zoekt een huis,
Voor Zich en al Zijn volk.
Ik zal niet in mijn huis gaan,
Noch leggen mij te rust’,
Mijn ogen zullen niet slapen,
Tot U mijn Heer een woning hebt,
Een woning voor Uzelf.
De macht’ge God, zoekt een huis,
Voor Zich en al Zijn volk.
2
Wij waren zo verblind,
Bouwden onze eigen huizen,
Terwijl Gods huis ligt woest,
Heer, breek door in ons wezen.
Wij gaan naar het gebergte,
Halen hout en bouwen Uw huis.
Wij zeggen niet: ‘t is nog geen tijd,
Het is nu tijd te bouw’n.
Bouwden onze eigen huizen,
Terwijl Gods huis ligt woest,
Heer, breek door in ons wezen.
Wij gaan naar het gebergte,
Halen hout en bouwen Uw huis.
Wij zeggen niet: ‘t is nog geen tijd,
Het is nu tijd te bouw’n.
3
In deze dagen, Heer,
Verwek de geest van velen.
Zoals in Daniëls tijd,
Een overschot gewillig.
Te komen en te bouwen,
Volgens Uw hartenwens.
O, zegen Heer, Uw opbouwwerk,
Met al Uw heerlijkheid.
Verwek de geest van velen.
Zoals in Daniëls tijd,
Een overschot gewillig.
Te komen en te bouwen,
Volgens Uw hartenwens.
O, zegen Heer, Uw opbouwwerk,
Met al Uw heerlijkheid.
4
In allen die U roept,
Leg Heer Uw hartsverlangen,
Dat zij zich voor de bouw
Volledig zullen geven.
De poorten der hel macht’loos zijn,
Als U de Gemeente bouwt;
De tijd is kort, het eind in zicht,
Heer, bouw in ons Uw huis.
Leg Heer Uw hartsverlangen,
Dat zij zich voor de bouw
Volledig zullen geven.
De poorten der hel macht’loos zijn,
Als U de Gemeente bouwt;
De tijd is kort, het eind in zicht,
Heer, bouw in ons Uw huis.
(Herhaal de laatste 4 regels)
Delete Comment
Are you sure you want to delete this comment?