Jezus, ‘k ben gevangen door Uw schoonheid

CB1159 Cs305 D1159 E1159 F115 G1159 K831 LSM193 P274 R403 S278 T1159
1
Jezus, ‘k ben gevangen door Uw schoonheid.
U bent alles wat ik ooit begeer.
Los van uiterlijk vertoon en tweestrijd,
Laat mij wonen in Uzelf, o Heer.
O, Uw glorie dwingt mij om te buigen,
Vul mijn hart met godd’lijk hemellicht.
Voed, doordrenk mij, ‘k wil van U getuigen.
Geest van God voor wie mijn leven zwicht.
2
Stralend licht, hoe schoon de lucht daarboven,
Zie ik, waar de Zoon des mensen troont.
Uw heilig vuur in mij is niet te doven,
Verteer mij tot slechts U mijn hart bewoont.
Toen ik U voor ‘t eerst zag in Uw luister,
Zag ik pas mijn zelfzucht en mijn blaam.
Nu tast ik niet langer in het duister,
‘k Proef de goedheid van Uw grote Naam.
3
Mijn narduskruik breek ik nu voor U open,
En zalf met liefde, Heer, Uw heilig hoofd.
Op U mijn meester blijf ik altijd hopen,
Want het beste heeft U mij beloofd.
‘k Giet mijn leven uit voor U, o Here,
Want Uw liefde brengt mij in de geest.
Uw liefdesstroom voor mij is niet te keren,
Het is als olie die mijn hart geneest.
4
Zie, Hij komt over de berg der kruiden,
Laat Geliefde, Uw gedaante zien.
Ontwaak nu winden van het noord’en zuiden,
Aanschouw de stromen, waarmee ik Hem dien.
‘k Weet dat ‘k in mijn liefde niet alleen sta,
Maar met alle heiligen, Uw Bruid.
O, kom spoedig Here, maranatha,
Roepen wij verlangend naar U uit.