1
Als een vat ben ik gemaakt,
Christus legt de schat in mij;
Zijn omhulsel moet ik zijn,
Als de inhoud Hij in mij.
Christus legt de schat in mij;
Zijn omhulsel moet ik zijn,
Als de inhoud Hij in mij.
2
In Zijn beeld ben ik gemaakt,
Zodat Christus mij doordringt;
Christus vormde mij als vat,
Dat gevuld wordt met Hem Zelf.
Zodat Christus mij doordringt;
Christus vormde mij als vat,
Dat gevuld wordt met Hem Zelf.
3
Christus woont nu in mijn geest,
Met Zijn kracht versterkt Hij mij.
Hij als Geest is één met mij,
Hij is mijn realiteit.
Met Zijn kracht versterkt Hij mij.
Hij als Geest is één met mij,
Hij is mijn realiteit.
4
Daag’lijks werkt Hij zich in mij,
Meer en meer vermengd zijn wij.
Hij bepaalt nu elke stap,
En verzadigt ieder deel.
Meer en meer vermengd zijn wij.
Hij bepaalt nu elke stap,
En verzadigt ieder deel.
5
Ik moet Zijn uitdrukking zijn,
Dat Hij zichtbaar wordt op aard.
Transparant zal ik ook zijn,
Dat Hij door mij wordt getoond.
Dat Hij zichtbaar wordt op aard.
Transparant zal ik ook zijn,
Dat Hij door mij wordt getoond.
6
Transformatie is mijn nood,
Dat ik meer gebroken word.
Als de klei word ik gevormd,
Naar de grootste schat, zo rijk.
Dat ik meer gebroken word.
Als de klei word ik gevormd,
Naar de grootste schat, zo rijk.
Delete Comment
Are you sure you want to delete this comment?